-
1 payer
payer [pejjee]1 betalenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 betalen ⇒ voldoen, vergoeden2 belonen4 schenken ⇒ trakteren op, uitnodigen voor♦voorbeelden:4 viens, je te paie un verre • kom, drink er een van me1 zichzelf trakteren op ⇒ zich veroorloven, voor zichzelf kopen♦voorbeelden:v1) betalen2) lonend zijn4) belonen5) schenken -
2 profiter
profiter [proffietee]〈 werkwoord〉3 tot nut zijn ⇒ tot voordeel zijn, ten goede komen (aan)♦voorbeelden:→ bien -
3 produire
produire [prodŵier]2 opbrengen ⇒ (op)leveren, afwerpen3 veroorzaken ⇒ teweegbrengen, ten gevolge hebben4 overleggen ⇒ tonen, laten zien♦voorbeelden:1. v1) produceren2) opbrengen, afwerpen3) veroorzaken4) tonen, laten zien5) produceren [film]6) introduceren2. se produirev1) plaatsvinden2) optreden [acteur]
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский